vervolg: ‘Geheimenis, het grote Babylon’ Openbaring 17:4
vervolg:
“En de vrouw was bekleed met purper en scharlaken, en getooid met goud, edelgesteente en parels, en zij had een gouden drinkbeker in haar hand, vol van gruwelen en van onreinheid van haar hoererij” (Openbaring 17:4).
“bekleed met purper en scharlaken”
Deze specifieke zin: ‘bekleed met purper en scharlaken’ komt 29 keer voor in het Oude Testament, allemaal in het boek Exodus. De enige andere keer dat het voorkomt is hier in Openbaring. In het Oude Testament staat er dan meestal ‘blauwpurper, roodpurper, scharlaken rood en dubbeldraads fijn linnen’. In Openbaring hebben we een opmerkelijk gebrek aan de kleur blauw. We zullen later in detail op deze weglating ingaan.
Een voorbeeld van deze specifieke zin vinden we in Exodus 26:1.
“De tabernakel moet u vervolgens maken van tien tentkleden, van dubbeldraads fijn linnen en blauwpurperen, roodpurperen en scharlakenrode wol. U moet ze maken met cherubs erop, werk van een kunstenaar.”
Bijna alles in de dienst van de tabernakel en de tempel dat van stof was gemaakt, moest met deze kleuren worden gemaakt (de kleden en gordijnen van de tabernakel, het voorhangsel van de tempel, de priesterkleding, borduursels enz.).
Er is een opmerkelijk verschil tussen de kleding van ‘Geheimenis, het grote Babylon’ (…”en de vrouw was bekleed met purper en scharlaken) en de kleding van de hogepriester en de verschillende items die verband houden met aanbidding in de tempel (… fijn linnen, blauwpurper, roodpurper en scharlaken rood).
In eerste instantie lijkt het erop dat ‘fijn linnen’ niet wordt genoemd in relatie tot G.B., maar in een later vers (Op. 18:16) is dat wel het geval: “…wee, wee de grote stad, die bekleed was met fijn linnen, purper en scharlaken, en getooid met goud, edelgesteente en parels.”
Het belangrijkste verschil tussen de kleding van G.B. en de kleding van de hogepriester is dus de kleur blauw.
Dit zou te wijten kunnen zijn aan de betekenis die de Bijbel aan de kleur blauw hechtte in relatie tot de symboliek van het hebben van een juiste positie bij God en Zijn geboden, en om eraan herinnert te worden niet in ‘hoererij’ (afgoderij) verwikkeld te raken.
37 “De HEERE sprak tot Mozes:
38 Spreek tot de Israëlieten en zeg tegen hen dat zij voor zichzelf, al hun generaties door, kwastjes moeten maken aan de hoeken van hun kleren. Aan de kwastjes aan de hoek moeten zij een blauwpurperen draad bevestigen.
39 Die zal voor u aan de kwastjes zitten, opdat u, wanneer u hem ziet, aan al de geboden van de HEERE denkt en die doet, zodat u niet uw eigen hart en uw eigen ogen zult onderzoeken, waar u als in hoererij achteraan gaat;
40 opdat u aan al Mijn geboden denkt en die doet, en heilig bent voor uw God” (Numeri 15:37-40).
De Ark van het Verbond in de Tabernakel was ook bedekt met blauwe stof (Numeri 4:5-7,11-13). De mantel van de hogepriester was ook blauw.
Ik denk dat ze (G.B.) kleding draagt van een hogepriester die ‘hoererij’ (afgoderij) bedrijft, die de aanbidding van de antichrist promoot in de tempel, in plaats van de ware God te aanbidden.
Deze interpretatie wordt enorm versterkt als we bij het volgende vers komen, dat gaat over de naam op het voorhoofd van de vrouw. We zullen de verbinding met de hogepriester zien en de naam die op zíjn voorhoofd stond. Maar laten we nu verder gaan met het huidige vers.
“… getooid met goud, edelgesteente en parels”
‘Getooid‘ is hier het sleutelwoord. Het is een ander Grieks woord dan het woord ‘bekleed’ eerder in het vers. Het woord ‘getooid’ heeft te maken met juwelen. Een definitie zegt dat het ‘een sieraad opbrengen’ betekent. ‘Getooid’ is niet een heel gebruikelijk woord in het Oude Testament. In feite wordt het maar tien keer gebruikt, en heeft het zeer provocerende toepassingen.
Het algemene beeld van het gebruik ervan in het Oude Testament is dat God zegt dat Hij Jeruzalem met kostbare juwelen tooide toen ze nog in haar jeugd was, maar toen ze overspel begon te plegen, door de aanbidding van heidense goden, begon ze zichzelf op een andere manier te ‘tooien’.
In het eerste deel van Ezechiël 16, zien we bijvoorbeeld hoe God haar tooide in haar spreekwoordelijke jeugd:
11 “Ik tooide u met sieraden. Ik deed armbanden om uw polsen en een ketting om uw nek.
12 Ook deed Ik een ring door uw neus, oorbellen aan uw oren en zette een sierlijke kroon op uw hoofd.
13 Zo werd u getooid met goud en zilver. Uw kleding was van fijn linnen en zijde, en voorzien van kleurrijk borduurwerk. Meelbloem, honing en olie at u. U werd buitengewoon mooi, en werd geschikt voor het koningschap.
14 Van u ging een naam uit onder de heidenvolken vanwege uw schoonheid, want die was volmaakt door Mijn glorie, die Ik op u gelegd had, spreekt de Heere HEERE.
15 Maar u vertrouwde op uw schoonheid en bedreef hoererij, trots op uw naam. U hebt uw hoererijen uitgestort over ieder die voorbijtrok, uw schoonheid was voor hem! (Ezechiël 16:11-15).
Later, als Jeruzalem hoererij bedrijft, tooit ze zichzelf op een andere manier:
“Daar komt bij dat zij een boodschap stuurden naar mannen die van ver moesten komen – er werd een gezant naar hen gestuurd – en zie, zij kwamen. Voor hen hebt u zich gewassen, uw ogen opgemaakt en u met uw sieraden getooid“ (Ezechiël 23:40).
En in Hosea 2:12 staat:
“Ik zal haar de dagen van de Baäls vergelden, waarop zij reukoffers aan hen bracht. Zij tooide zich met haar ring en haar halssieraad en ging achter haar minnaars aan, maar Mij vergeet zij, spreekt de HEERE.”
Maar een van de meest provocerende gebruiken van het woord ‘tooien’ in relatie tot ons vers in Openbaring 17:4 wordt gevonden in Jeremia 4:30 waar gesproken wordt over de stad Jeruzalem.
“U, verwoeste, wat gaat u nu doen? Al zou u zich kleden in karmozijn, al zou u zich tooien met een gouden sieraad, al zou u uw ogen opmaken met oogschaduw, tevergeefs zou u zich mooi maken. Uw minnaars verwerpen u, staan u naar het leven“ (Jeremia 4:30).
De connectie met ‘Geheimenis, het grote Babylon’ (G.B.) hier is vrij duidelijk. Het is ook interessant te melden dat in deze passage wordt geprofeteerd dat de minnaar van Jeruzalem haar zal verachten en haar van het leven zal beroven. Dit is precies wat het beest doet, dat ze haar man noemt; hij keert zich tegen haar en valt de stad aan.
In Openbaring 17:4 wordt ook gesproken over parels. Ik vond deze verwijzing ietwat merkwaardig, aangezien er slechts één vermelding van parels in het Oude Testament is. In feite zijn er slechts acht verwijzingen in de Bijbel, en de helft daarvan staat in het boek Openbaring. Drie van de andere referenties gebruiken parels als een voorbeeld van iets waardevols, zoals ‘de parel van grote waarde’ of ‘gooi je parels niet voor de zwijnen’.
De enige verwijzing naar parels die nog over is, is volgens mij ook van toepassing op dit vers.
“Evenzo wil ik dat de vrouwen zich tooien met eerbare kleding, ingetogen en bezonnen, niet met het vlechten van het haar of met goud of parels of kostbare kleren…” (1 Tim. 2:9).
Hier wordt het tooien met parels gebruikt als het tegenovergestelde van bescheiden kleding. Dat lijkt te passen bij de beschrijving van G.B., maar het kan nog meer betekenis hebben, waarvan ik me niet bewust ben.
“en zij had een gouden drinkbeker in haar hand, vol van gruwelen en van onreinheid van haar hoererij”
De enige andere keer dat deze uitdrukking ‘gouden beker’ in de Bijbel voorkomt, is Jeremia 51:7. Ik weet zeker dat het geen toeval is dat het hele hoofdstuk van Jeremia 51 spreekt over de daadwerkelijke val van Babylon de stad, wat volgens mij een prefiguratie is van de val van de stad ‘Geheimenis, het grote Babylon’. Er zijn veel parallellen tussen deze twee hoofdstukken als je ze aandachtig leest. De uitdrukking ‘gouden beker’ is er zeker een van. Het vers luidt:
“Babel was in de hand van de HEERE een gouden beker, die heel de aarde dronken maakte. Van de wijn hebben de volken gedronken, daarom gedragen de volken zich als een waanzinnige” (Jeremia 51:7).
Hier staat dus dat de volken dronken zijn van de wijn in de beker. Het maakt ze waanzinnig (gek). Dit is een directe parallel met Openbaring 17:2 waar staat:
“Met haar hebben de koningen van de aarde hoererij bedreven, en de bewoners van de aarde zijn dronken geworden van de wijn van haar hoererij.”
Dit wordt vaak over het hoofd gezien, maar ik denk dat het heel belangrijk is; wat er in de beker zit, is haar eigen zonde, haar eigen afgoderij, en de volken worden er dronken van.
Ik denk dat Openbaring 18:3 ons hierover meer details geeft:
“Want van de wijn van de toorn van haar hoererij hebben alle volken gedronken, en de koningen van de aarde hebben hoererij met haar bedreven, en de kooplieden van de aarde zijn rijk geworden door de kracht van haar losbandig leven.”
De uitdrukking ‘de wijn van de toorn van haar hoererij’ in de Herziene Statenvertaling, wordt in de NBG vertaling als volgt weergegeven: ‘de wijn van de hartstocht harer hoererij’. Ik denk dat de NBG vertaling de betekenis van dit vers beter weergeeft. Wat ik hier suggereer, is dat ze de antichrist zó hartstochtelijk promoot als haar Messias, dat het de wereld verleidt om zich bij haar aan te sluiten in haar hoererij, en zij begaan dan ook zelf deze gruwel. Het is grotendeels vanwege haar eigen felle promotie van deze afgoderij dat de wereld zich bij haar voegt in de zonde van de aanbidding van de antichrist. Het is ook in die zin, dat ze de rol van een afgodische hogepriester vervult.
Openbaring 18:4 gaat in op dit idee dat haar eigen zonde ervoor zorgt dat anderen zondigen:
“En ik hoorde een andere stem uit de hemel zeggen: Ga uit haar weg, Mijn volk, opdat u geen deelhebt aan haar zonden, en opdat u niet van haar plagen zult ontvangen.”
Wordt vervolgd…
Uit: ‘Mystery Babylon’ door Chris White